Profiel van een wonderwezen

Za 3 December 2005 21:20 | Frank | 2662 keer bekeken | 0 reacties | 0 x aanbevolen | Artikel voorlezen
Vogelgriep, mkz, sars. De afgelopen jaren viel het woord 'virus' met grote regelmaat. Maar wat is eigenlijk een virus? Een profiel van een ziektekiem die zonder twijfel een van de wonderlijkste levensvormen is die we kennen.




Wat is een virus?
Wat is het verschil met een bacterie?
Wat doet een virus?
Waarom komt een virus soms van pas?
Wat is het probleem met virussen?
Hoe bestrijd je een virus?
Komen we ooit van virussen af?




Wat is een virus?

Noem ze gerust de meest intrigerende objecten ter wereld, die virussen. Het virus is waar de wereld van de dode natuur ophoudt en die van de levende natuur begint. Virussen leven niet echt, maar zijn ook niet echt dood. Er zijn aanwijzingen dat er al virussen waren toen er nog geen ander leven op aarde bestond - dat alles wat leeft afstamt van het virus.

Maar griezeltjes zijn het natuurlijk ook. 'Virus' betekent oorspronkelijk 'vergif', en met reden. Iedere dag lopen miljoenen mensen een virus op. Er lopen meer mensen mét dan zónder virus rond. En ieder jaar weer eisen de virussen miljoenen mensenlevens.

Toch valt daarop iets af te dingen. De meeste virussen doen ons niets. En van de virussen die ons wél iets doen, zorgt het overgrote deel voor onschuldige ziekteverschijnselen, zoals een loopneus, een koortslip of een paar vlekjes. Geen virus dat er belang bij heeft om zijn gastheer dood te maken.

Als er al iemand ziek wordt door een virus, is dat in de regel een ongelukje, een bijwerking die het virus zelf niet zo bedoeld zal hebben. De vuistregel lijkt: virussen zijn er niet om ons ziek te maken.


Wat is het verschil met een bacterie?

Veel mensen scheren virussen over één kam met bacteriën: het is klein en je wordt er ziek van. Maar zet een virus naast een bacterie en de verschillen zijn gigantisch. Eerste, meest in het oog springende verschil: het virus is honderdmaal kleiner dan de bacterie. Een virus staat tot een bacterie als een mens tot een flatgebouw.
En: de bacterie leeft, het virus is een twijfelgeval. De bacterie is een levende cel, met een celwand eromheen en honderden of duizenden onderdeeltjes en chemicaliën erin. De bacterie voedt zich en plant zich zelfstandig voort.

Nee, dan het virus. Het virus heeft een gastheer nodig om zich voort te planten. Het virus is slechts een pakketje erfelijke informatie (DNA of RNA) met een membraan eromheen. Het virus is het beste vergelijkbaar met een kettingbrief met de woorden: "Wil de vinder van dit briefje deze tekst zoveel mogelijk keer overschrijven?"

Die vinder, dat is de gastheer: de plant of het dier dat geïnfecteerd raakt met het virus. Eenmaal binnen wurmt het virus zich de cellen van zijn gastheer binnen. Daar maakt het virus gebruik van de daar aanwezige moleculen en chemicaliën om kopieën te maken van zichzelf.


Wat doet een virus?

Virussen willen maar één ding: blijven leven. Om dat voor elkaar te krijgen, is het virus erop uit zoveel mogelijk kopieën van zichzelf te laten maken, en die kopieën zoveel mogelijk te verspreiden. En ja, daarbij saboteert een virus soms zijn gastheer.

Dat saboteren gebeurt in de regel per ongeluk. Een virus vergt bij het kopieerproces zóveel van een cel, dat de cel stukgaat. Of het virus laat per ongeluk het alarmsysteem van het lichaam afgaan, waarna er een afweerreactie op gang komt. Zo gaat het bijvoorbeeld bij SARS: niet het virus, maar de afweerreactie sloopt het lichaam van de patiënt.

Andere virussen veroorzaken vreselijke zweren of tumoren. Ook dat doen ze niet om hun gastheer te doden - maar om zichzelf te verspreiden. Zo gaat het bijvoorbeeld bij het muizenvirus MMTV. Het virus gaat een cel binnen en saboteert die zodanig dat de cel zich in de wilde weg gaat delen. Het virus profiteert daarvan: ook het virus wordt met iedere celdeling vermeerderd. De gastheer sterft uiteindelijk een akelige dood. Maar het virus is tegen die tijd via de eierleg allang verhuisd naar zijn volgende gastheer.

In weer andere gevallen gaat het mis als het virus zichzelf probeert te beschermen tegen het afweersysteem van zijn gastheer. Zo werkt bijvoorbeeld aids. Het aidsvirus HIV houdt zich het immuunsysteem van zijn gastheer van het lijf door er bovenop te springen en het gegijzeld te houden. Dat de gastheer daardoor ook kwetsbaar wordt voor heel andere infecties, is wat het virus betreft bijzaak.

Gelukkig merken we van de meeste virussen niet veel. De zogeheten 'retrovirussen' begraven zichzelf in ons erfelijk materiaal, het DNA, om daar na jaren of zelfs eeuwen weer uit tevoorschijn te komen - als een kikker die overwintert in de modder.

Andere virussen liften een tijdje met ons mee, vermenigvuldigen zich, en springen via niezen, hoesten of seks weer naar de volgende gastheer. Het is geen toeval dat virussen zich verspreiden langs dingen die voor hun gastheer noodzakelijk zijn, zoals ademhalen, drinken en seks. Zo garanderen virussen hun voortbestaan.


Waarom komt een virus soms van pas?

Bij sommige virussen hebben we zelfs baat. Er bestaan virussen die beschermen tegen ziekte. Ze houden andere, concurrerende virussen op afstand. Vandaar inentingen als de pokkenprik. Iemand wordt ingespoten met een zwakke, maar levende variant van het pokkenvirus. Die variant is te zwak om iemand erg ziek te maken, maar nestelt zich wel in het lichaam. Daar houdt het voortaan virus andere, heftigere pokkenvarianten buiten de deur. Hoe dat precies werkt, is onbekend.

En dat is niet het enige. In de voormalige Sovjet-Unie kende men zelfs een complete geneeskunde die was gebaseerd op virussen. Terwijl men in het Westen antibiotica gebruikte om bacteriën te doden, doodde men in de Sovjet-Unie bacteriën met speciale bacterievirussen, de zogeheten 'fagen'. Nog altijd zijn er artsen die geloven dat fagen de antibiotica van de toekomst zijn.

Vooral retrovirussen kunnen nuttig zijn voor de gastheer. Dat is hun strategie om te overleven: help je gastheer, en je hebt zelf ook meer kans om te overleven. Bij mensen is een retrovirus ervoor verantwoordelijk dat we zetmeel als zoet proeven. Waarom het retrovirus ons die dienst bewijst, is overigens niet duidelijk.

Spectaculairder is dat een retrovirus ervoor verantwoordelijk lijkt dat mensen kinderen kunnen krijgen. Het retrovirus bouwde zichzelf vele miljoenen jaren geleden in in ons erfelijk materiaal en lijkt ervoor te zorgen dat ons afweersysteem een embryo niet afstoot. Zo is er een win-win-situatie ontstaan. Het virus is vergroeid met ons erfelijk materiaal en is feitelijk onsterfelijk geworden; zijn gastheer - de mens - kan zich dankzij het virus voortplanten.


Wat is het probleem met virussen?

Van een andere overlevingseigenschap van virussen hebben we beduidend meer last: ze veranderen voortdurend van vorm. Zo hopen ze het immuunsysteem van hun gastheer te misleiden. Veel virussen kunnen zelfs erfelijk materiaal uitwisselen met andere virussen. Van het ene op het andere moment ontstaat er dan een geheel nieuwe virusvariant, vergelijkbaar met een mens die tussen de baby's door nu en dan opeens een kalf baart of een kippenei legt.

Gevolg daarvan is echter ook dat virussen ongrijpbaar zijn. Voortdurend duiken er nieuwe virussoorten en -varianten op. Vandaar dat er ieder jaar nieuwe griep- en verkoudheidsvarianten zijn, dat er soms opeens varkens en mensen besmet raken met vogelpest en dat er telkens nieuwe virusziekten opduiken. Hepatitis C, aids, SARS en ebola zijn de bekendste nieuwkomers van de laatste decennia. Maar er overleden ook vele honderden mensen aan andere, onbekendere nieuwe virussen: hendra, nipah, hantaan, Marburg, Andes en het virus zonder naam.

Het verraderlijke is dat virussen niet alle diersoorten even ziek maken. Aids is bij apen onschuldig, maar bij mensen dodelijk. Herpesvariant 8 doet apen niets, maar kan bij mensen kanker opwekken. De familie van de zogeheten hantavirussen geeft knaagdieren hooguit een verkoudheid, maar mensen gaan eraan dood. "Sluipmoordenaars", worden virussen daarom genoemd. Virussen kunnen jaren, eeuwen of zelfs miljoenen jaren lang een onopvallend, sluimerbestaan leiden bij de een of andere gastheer. En dan, opeens, springen ze naar een andere soort, en barst de hel los.

Een goed voorbeeld is het pokkenvirus, een van de meest dodelijke virussen die de mens ooit heeft gekend. In 1977 dacht de mens het pokkenvirus te hebben uitgebannen. Maar sindsdien wordt de mens voortdurend besprongen door varianten van het pokkenvirus, afkomstig van apen, runderen, koeien, kamelen, ratten of muizen. Experts vrezen dat het een kwestie van tijd is voordat een nieuwe epidemie van de pokken uitbreekt.


Hoe bestrijd je een virus?

En o ja: virussen zijn nagenoeg onkwetsbaar en zo goed als onsterfelijk. Ze kunnen tegen extreme hitte en kou, weerstaan bijtend zuur en worden niet oud.

Wat ook al niet helpt, is dat een virus zich nestelt diep in de cellen van zijn gastheer. Dat maakt dat geneesmiddelen er niet bij kunnen zonder ook het weefsel van de gastheer te beschadigen.

De enige manier om een virusinfectie te bestrijden is met nóg meer virussen - met een vaccin. Doorgaans bestaat zo'n vaccin uit een verzwakte variant van het virus. Die variant nestelt zich in het lichaam en houdt daarna andere virussen buiten de deur.

Andere vaccins zetten het immuunsysteem op scherp door het te 'leren' hoe het virus eruit ziet - alsof de politie voor een bankoverval alvast een foto van de daders krijgt.

Artsen maken bij het bestrijden van een virusinfectie verder gebruik van allerlei hulpmedicijnen, zoals antivirale middelen, antibiotica en steroïden. Maar zulke medicijnen zijn niet gericht tegen de virusinfectie zélf; hooguit helpen ze het lichaam een handje bij de bestrijding van de infectie. Denk aan neusdruppels en het stoombadje bij verkoudheid. Die verlichten de symptomen en versnellen misschien de genezing. Maar weggaan doet een verkoudheid alleen vanzelf.

Ook vaccins zijn niet helaas niet zaligmakend. Anders dan veel mensen denken is het soms zeer moeizaam om er eentje te maken. Voor HIV bestaat, bijna een kwart eeuw na de ontdekking van aids, nog altijd geen inenting.

Een ander, misschien nog groter probleem is dat vaccins zélf vaak ziek maken. Als alle Nederlanders preventief zouden worden ingeënt tegen de pokken, zou dat honderden mensen het leven kosten.


Komen we ooit van virussen af?

Eén ding weten we zeker: wat we ook proberen, hoeveel vaccins we ook maken - de virussen zullen altijd bij ons zijn. Virussen waren er eerder dan de mensen, en zullen er dankzij hun vermogen om van soort naar soort te springen waarschijnlijk nog steeds zijn als de mens ooit uitsterft.

Sterker nog, er zijn goede aanwijzingen dat het virus de oudste levensvorm ter wereld is, een voorloper van het vroegste leven. Wie had dat gedacht: misschien zijn we verre afstammelingen van de griep, de pokken en SARS.
Bron: N.O.S.