Dood op zee
Er komen steeds meer aanwijzingen dat het testen van sonarapparatuur door de Amerikaanse marine fataal kan zijn voor walvissen en dolfijnen. Op een tropisch eiland zoekt een gepensioneerde zeebioloog naar oplossingen om een einde te maken aan de slachting.
Ken Balcomb staat tot aan zijn knieën in de branding van de Atlantische Oceaan, naast een geïmproviseerde, wankele houten tafel. Er ligt een enorme kop van een Cuvierdolfijn op – of liever gezegd: een halve, opengesneden kop die de beenderen, spieren, bloedvaten en vetlagen laat zien.
Al bijna veertig jaar doet bioloog Balcomb onderzoek naar walvissen. Nu voert hij sectie uit op de halfontdooide kop van een ruim 3600 kilo zware tandwalvis die één jaar eerder op het strand van het eiland Abaco, een van de eilanden van de Bahama’s, is aangespoeld. Hij snijdt systematisch met zijn mes diep, maar voorzichtig om niet te veel schade aan te richten, in de schedel waar zich de bulla – het binnenoor – bevindt. Dit orgaan wil hij nader onderzoeken, omdat hij zich de laatste jaren richt op het gehoor van walvissen. Hij zoekt naar inwendige bloedingen, vooral in de buurt van het oor of op andere plekken waar geen bloed mag voorkomen.
‘We weten niet waaraan deze walvis is overleden, maar het ziet er naar uit dat het dier een natuurlijke dood is gestorven’, legt Balcomb uit, enkele uren nadat hij met zijn onderzoek is begonnen. ‘Dat is nuttig om te weten, want het kan dienen als vergelijkingsmateriaal. We weten nu hoe de kop van een spitssnuitdolfijn er van binnen uit moet zien, waardoor we meer inzicht hebben in eventuele beschadigingen die we bij zijn soortgenoten aantreffen.’
Terwijl hij bezig is met zijn onderzoek, cirkelen de zeemeeuwen boven zijn hoofd en spelen de honden op het zonnige strand – een onwaarschijnlijke omgeving voor een wetenschappelijk en exact onderzoek, hoewel aan de andere kant ook erg toepasselijk, gezien het feit dat de gebeurtenissen die aan de sectie voorafgingen zich slechts op een steenworp afstand hebben voltrokken. Iets verder op het strand, waar nu een volleybalnet staat, werd vier jaar geleden op een lenteochtend ook een Cuvierdolfijn gevonden. Het dier leefde nog, maar het was volledig gedesoriënteerd aangespoeld op het strand. Pas na vier mislukte pogingen lukte het Balcomb en zijn collega’s het ruim vijf meter lange dier – dat aan zijn gladde, koele huid te oordelen verder niets mankeerde – diep genoeg in zee terug te duwen.
Tegen die tijd waren er echter nog twee spitssnuitdolfijnen aangespoeld, en Balcomb en zijn vrouw – walvisonderzoekster Diane Claridge – realiseerden zich dat ze te maken hadden met een massale stranding. Er spoelt wel vaker een walvis aan, maar massale strandingen zijn zeldzaam en het tegelijkertijd stranden van verschillende soorten walvissen is nóg zeldzamer. In totaal spoelden er die dag op de naburige eilanden zeventien walvissen aan, vier verschillende soorten. Zes stierven bijna onmiddellijk en de overige dieren werden teruggeduwd in zee. Daarna heeft niemand ze meer gezien.
Balcomb maakte zich zorgen over wat er op die dag, 15 maart 2000, gebeurd was. Hij en zijn vrouw bestudeerden al negen jaar lang spitssnuitdolfijnen voor de kust van Abaco, en in die tijd hadden ze kennis vergaard over tientallen nogal schuwe Cuvier dolfijnen die regelmatig door de nabijgelegen zee-engte zwommen. Balcomb en zijn vrouw behoren tot de weinige experts ter wereld die gespecialiseerd zijn in de gewoonten van spitssnuitdolfijnen. Ze zijn zo gecharmeerd van de dieren dat ze een onderzoeksprogramma naar zeezoogdieren hebben ontwikkeld om jonge mensen naar het eiland te halen voor studie en onderzoek.
Als wetenschapper wist Balcomb dat hij de unieke kans had enkele van de dode walvissen te conserveren om hun toestand en verwondingen nader te onderzoeken. Hij en zijn vrouw verwijderden dan ook de koppen van vier dode dieren en bewaarden ze in de vriezer van een nabijgelegen restaurant. Diezelfde dag belde Balcomb naar een oud-studiegenoot die op het U.S. Office of Naval Research in Washington werkte, en vroeg hem het logboek van alle sonaractiviteiten die op 15 maart 2000 in het gebied hadden plaatsgevonden, te bewaren.
Balcomb deed dit verzoek, omdat hij als walvisexpert en voormalig marineman het sterke vermoeden had dat de spitssnuitdolfijnen in de war waren geraakt door de harde geluidsexplosies van de sonarinstallaties van de Amerikaanse marine. Wereldwijd maken militaire schepen steeds vaker gebruik van krachtige sonar met een groot bereik om onderzeeërs van andere landen te kunnen volgen.
lees meer over dit artikel op www.ode.nl/article.php?aID=3930