De kosmische cycli en de vraagstuk van de onsterfelijkheid.

Za 19 Mei 2007 13:54 | louise | 3746 keer bekeken | 0 reacties | 1 x aanbevolen | Artikel voorlezen

In dit artikel (DEEL 3 van het Gilgamesj epos) ) wil ik het verhaal van Gilgamesj vanuit een nieuw gezichtspunt benaderen.

Wat betekend voor ons nu het verhaal van een mens die tot de oude culturen behoort?

Op de eerste plaats: Inzicht krijgen over welke zin de mensheid heeft gegeven aan de archaishe, mythologische personages en tevens aan natuurlijke processen die het leven onvermijdelijk met zich meebrengt zoals de ‘sterfelijkheid’.

Aan de hand van Antroposofische-filosofische inzichten maar ook gegevens uit de geschiedenis, zal ik proberen om het verband duidelijk te maken tussen het lot van Gilgamesj en het lot van de gehele mensheid, evenals trouwens het lot van ieder van ons afzonderlijk.


We beginnen waar het ook eindigt; Het vraagstuk van de onsterfelijkheid versus sterfelijkheid en hun inkadering binnen het context van de eeuwige herhaling van het oerritme van de Cosmo.

Dan komen we vanzelfsprekend bij de kern ofwel de werkplaats waarin men idealen fabriceert, maar daarvoor hebben we nog een lange weg te gaan.



Als ik de onsterfelijkheid niet heb





Elk ritueel of mythologie heeft een goddelijk oerbeeld, een archetype; dit is een bekend feit, zodat we ons kunnen beperken tot het geven van voorbeelden ‘Zo hebben de goden het gedaan; zo doen de mensen’ In dit adagium wordt heel de theorie die de grondslag vormt van onze beschaving, kort samengevat.

Onderweg naar vrijheid doemen ontelbare ostakels op. De eerste is dat we er nauwelijks in slagen om zelfstandig onze koers te bepalen. Niemand is nog zover dat hij geheel vanuit zijn hogere IK kan denken, voelen en handelen.

Net als  Gilgamesj zijn we overgeleverd aan de gratie van de goden die destijds ons DNA hebben geprogrammeerd om te zijn zoals we zijn met alle beperkingen. Net als Gilgamesj doen veel mensen een poging om de obstakels te overwinnen, of deze zich nu voordoen in externe of in interne factoren.

Toch is een zekere mate van programmering, of laten we het milder uitdrukken; conditionering een primaire gegeven, een manier van overleven.

Wat betekend het dat we op ons zoektocht naar onszelf en onze goddelijkheid, al bij de eerste stappen verstrikt raken in ons eigen interne gespletenheid en in onze beperktheid juist de neiging hebben om deze onmacht aan anderen te verwijten om aan de omstandigheden?

Het feit dat de mens niet genoegen neemt met zijn eigen beperkingen en met zijn tijdelijk, vergankelijk bestaan, doet vermoeden dat we evenals Gilgamesj op zoek zijn naar de grenzen van ons weten en kunnen. Bij tijd en wijle transformeren we, zoals koning Gilgamesj , bijna allemaal wel eens in woedende tirannen. Als we het op tijd in de gaten hebben, bevrijden we ons van bijna manische verwachtingen, focussen we op het hier en nu op wat we binnen onze grenzen kunnen en niet kunnen.

Een degelijke berusting in onze onmacht vraagt meer dan alleen realiteitszin. Ze vereist moed.

Het paradox is dat we juist door de harde confrontatie met onze onmacht de echte vrijheid verwerven. In het perspectief van het doel, dat ik me in deze studie heb gesteld, gaat het niet om een antwoord proberen te vinden op de vraag of onsterfelijkheid bestaat.

De zoektocht naar onsterfelijkheid brengt ons terug in de geschiedenis en zelfs zo dat deze mythische epossen zoals die van Gilgamesj, een bovenhistorische rechtvaarding vinden voor het historische gebeuren.

Het zou kunnen zijn dat we eind station (zoals Gilgamesj) juist meer en meer bewust worden van onze sterfelijkheid.



De geboorte van de sterfelijke God


Dit is de geboorte van de sterfelijke God, aan wie onder de onsterfelijke God onze vrede en veiligheid danken’
Thomas Hobbes



Maar is de mens werkelijk afgesneden van zijn geestelijk en goddelijke oorsprong en aldus gedoemd om deel uit te moeten maken van een ongedifferentieerde massa mensen die door het leven walst strevend naar individualiteit, maar die met elkaar verbonden is door duizenden onzichtbare draden.

Laten we eens aannemen dat het menselijk bestaan eenzaam, armoedig, afstotelijk, en kort is. Waarschijnlijk geldt dit niet voorde ongeveer achthonderd miljoen bevoorrechte burgers van het Westen; en al evenmin voor de honderden miljoenen mensen die een redelijk beschaafd bestaan leiden in wat ooit de Derde wereld werd genoemd. Maar misschien is dit wel de werkelijkheid van drie miljard wereldburgers die van maximaal twee dollar per dag moeten leven en zonder stromend water of elektriciteit moeten doen in de krottenwijken van Jakarta, Johannesburg, en Rio de Janeiro.

Is het gewaagd te vermoeden dat al deze mensen graag een sterfelijke God zouden willen naast de onbereikbare die zich in de hemel bevindt? Niet de zaligheid in het hiernamaals maar in het hier en nu!

Bij koning-God Gilgamesj zien we deze verschuiving van de onsterfelijke God naar de sterfelijke God. Gilgamesj was qua genetische lijn halfgod en bezat een zeker graad van helderziendheid.

In de allereerste regel van het Epos wordt reeds gezegd: ‘Hij die alles gezien heeft’ dat duidt op zijn helderziendheid.

De dood van zijn vriend Enkidoe heeft een omslag teweeggebracht. Gilgamesj wordt zich bewust van de vergankelijkheid van alles en zoekt als gevolg daarvaan onsterfelijkheid, mislukt en keert gelouterd terug in Oeroek.

De oorspronkelijke oude helderziendheid was een erfelijkheid van de goden, had een cyclisch karakter en was gebonden aan een dromerig bewustzijn waarbij de mens zich nog niet van zichzelf bewust was.

De oude helderziendheid werkt niet in de toekomst. Dit juist omdat de moderne mens los moet komen van de eeuwige cirkel van reïncarneren en karma veroorzaken. De vrijheid in handelen moet namelijk centraal komen te staan, dat is de opdracht voor de nieuwe tijd. Vrije keuzes kunnen alleen maar gemaakt worden als het bewustzijn verder wordt ontwikkeld.

Dit is ook de rede dat Gilgamesj op reis moest om zich los te maken van het oude bewustzijn en verbondenheid met de Goden en een ''IK'' bewustzijn te ontwikkelen.

De prijs die hij hiervoor moest betalen was dat hij die alles gezien had nu afgesloten werd van zijn goddelijke voorouders en blind werd voor de geestelijke dimensie.



De vos van Saint-Exupery vertrouwde het ooit al aan zijn kleine prins toe: ''Alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijk is voor het oog onzichtbaar''.



Ook wij zijn afgesloten van de oude helderziendheid en onze opdracht als ''nieuwe mens'' is om te leren zien met het hart. Dat vraagt de bereidenheid om door het duister te gaan want iemand die werkelijk de weg van het hart neemt, tast in het duister.

Het is essentieel om te begrijpen dat het noodzakelijk was dat Gilgamesj zich van de erfelijke goddelijke banden zou bevrijden en de sterfelijkheid zou aanvaarden. De weg van Gilgamesj als mens maakt duidelijk dat er geen stem, geen antwoord, geen invulling, geen visioen is die van buitenaf redding brengt.We moeten het zelf doen!



De mens die zich weet te bevrijden





''De mens die zich weet te bevrijden uit de macht van de buiten hem staande ideen, gedachten, gevoelens, conditioneringen, komt tot iets ongewoons en nieuws, dat het hem moet toekijken of hij buiten het gebied van de werkelijkheid is gekomen en genaderd is tot het eeuwige zijn en niet-zijn van het oerbegin''.



(The conquest of the self-evident)





Wordt vervolgd........




Bron: luisa