Het Piranhaproces tav Samir A en medeverdachten

Do 18 Januari 2007 04:23 | Astrid Essed | 3934 keer bekeken | 0 reacties | 0 x aanbevolen | Artikel voorlezen

Geachte Redactie en lezers,

Gaarne wil ik u voor 2007 de beste wensen doen toekomen

Bij dezen wil ik u graag mijn artikel doen toekomen tav het Piranhaproces tegen Samir A en medeverdachten in het Piranhaproces, waarbij mi sprake is van een zeer magere bewijslast

Ik vind het beangstigend dat tegenwoordig in Nederland, mede onder invloed van de anti-terreurwetgeving dd augustus 2004, met name de bewijslast tav de veroordeling van terreurverdachten op onrustbarende wijze kan worden opgerekt.

Consequenties hiervan zijn, dat tijdens dit proces, een echt of vermeend ''videotestament'', een gecodeerde lijst van vier politici, een telefoongesprek waarin een gemaakte opmerking over ''soep'' die staat te koken in combinatie met een verwijzing naar de komende nieuwsberichten, cruciale aspecten kunnen zijn in een bewijslast, dat hier sprake zou zijn van terroristische voorbereidingshandelingen

Wellicht nog verbijsterender acht ik het feit, dat dergelijke aspecten als zoete koek worden geslikt door grote delen [de goeden niet te na gesproken] van de elkaar napratende pers en publieke opinie, zonder enige kritische kanttekeningen

Dienaangaande heb ik getracht, een en ander in mijn analyse in een kritisch daglicht te plaatsen

Bij dezen doe ik u mijn analyse toekomen

Ik spreek de hoop uit, dat deze zowel redactie en lezers aan het denken zal zetten

Vriendelijke groeten
Astrid Essed
Amsterdam

P/S Zoals u kunt zien, is dit artikel eveneens gepubliceerd in het januarinummer van de Uitpers [www.uitpers.be]


Het Piranha-proces tav Samir A en medeverdachten
Pokerspel met de bewijslast

door Astrid Essed

''Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Artikel 338, Wetboek van Strafvordering''.

Een van de fundamentele grondrechten van iedere verdachte is, dat hij of zij slechts veroordeeld kan worden op grond van het zogenaamde geleverde wettige en overtuigende bewijs.

Een en ander impliceert, dat niet alleen de rechtbank, gebaseerd op in de proceszaak aangedragen aspecten, persoonlijk overtuigd dient te zijn van de waarde van het bewijsmateriaal, maar dat tevens het aangedragen bewijsmateriaal dient te voldoen aan de wettelijke eisen.
Wanneer een van beide aspecten, hetzij de overtuigendheid, hetzij het wettige karakter van het verkregen bewijsmateriaal ontbreekt, dient de verdachte te worden vrijgesproken

Zonder de pretentie te willen hebben, een afgerond juridisch oordeel over het vonnis te willen vellen, wil ik niettemin enige kanttekeningen maken bij een aantal aspecten van het door de rechtbank aangedragen bewijsmateriaal, alsmede wijzen op enkele tegenstrijdigheden in het vonnisoordeel van de rechtbank

Deze kanttekeningen zijn gebaseerd op de mi toenemende vervaging in de rechtsgang tav de te overleggen bewijslasten in de processen tegen terreurverdachten

Was het nog zo, dat de in het Piranha-proces tot acht jaar gevangenisstraf veroordeelde Samir A vorig jaar dd 6-4-2005 bij gebrek aan bewijs is vrijgesproken van voorbereidingshandelingen tot het plegen van een of meer terroristische aanslagen en overwoog de beroepsrechter in het vonnis dd 18-11-2005, nav het beroep door het OM tegen genoemde vrijspraak nog, dat hij weliswaar terroristische intenties had, maar dat deze, bij gebrek aan concreet bewijs voor voorbereidingshandelingen immers niet strafbaar gesteld kunnen worden, nu is daarin blijkbaar een kentering gekomen

Weliswaar heeft de rechtbank Rotterdam, die vonnis heeft gewezen in deze zaak, een aantal fundamentele rechten van de verdachten verdedigd, die ik eveneens zal noemen, niettemin is zij klaarblijkelijk van mening, dat de bewijslast betr voorbereidingshandelingen tot het plegen van terroristische aanslagen dermate kan worden opgerekt, dat er sprake is van een impliciete veroordeling op grond van echte of vermeende terroristische intenties

Mijns inziens een zeer zorgwekkende ontwikkeling.

A Vonnissen en veroordelingen:

Op 1 december 2006 werden inzake het proces in de zogenaamde Piranha-zaak, de 20-jarige Samir A en 5 medeverdachten, na een lange periode van voorarrest, veroordeeld tot gevangenisstraffen, die varieerden van respectievelijk 8 jaar tot drie maanden
Een verdachte werd vrijgesproken.
Het veroordeling van Samir A en drie medeverdachten was gebaseerd op het plegen van ''voorbereidingshandelingen en bevordering van terroristische misdrijven.

Nader gespecificeerd is de rechtbank van mening, dat zij het voornemen gehad zouden hebben om aanslagen te plegen op zowel politici als op het gebouw van AIVD te Leidschendam.

Alle vier verdachten werden echter vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie ''met een terroristisch oogmerk'', aangezien de rechtbank van mening was, dat het volgens haar bewezen geachte samenwerkingsverband tussen de vier verdachten dermate diffuus was, dat van een organisatie niet gesproken kon worden.
Ik kom hierop terug.

Nader gespecificeerd werd Samir A tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Noureddhine El F, die ook reeds in het Hofstadproces tot vier jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, werd tot vijf jaar cel veroordeeld. Hij was overigens de enige, die eveneens werd veroordeeld voor ''werving voor de gewapende strijd, toegespitst op de justitiële opvatting van de Jihad. Mohammed C werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Soumaya S, die getrouwd geweest was [inmiddels gescheiden] met Noureddhine El F werd tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Een andere verdachte, die minder zware aanklachten had, werd veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf vanwege een verstrekken van een ongeldig identiteitsbewijs.
Een verdachte werd vrijgesproken.

B Voorgeschiedenis Samir A

Aangezien Samir A door de justitiële autoriteiten en de inlichtingendienst AIVD wordt beschouwd als de centrale figuur in het Piranha-proces, vermeld ik in het kort enige gegevens tav zijn justitiele voorgeschiedenis:
Samir A :
Reeds op jeugdige leeftijd voelde Samir A een sterk politiek en door idealisme gekleurd engagement, dat echter, ook volgens eigen beweringen, een terroristische component zou krijgen. Zo probeerde hij in januari 2003 met een vriend naar Tsjetsjenië te reizen om daar met het Tsjetsjeense verzet tegen het Russische leger te strijden, hetgeen nog zeker als een idealistische jongensdroom kan worden aangemerkt. De Russische politie stuurde hem echter aan de grens weer terug naar Nederland.

Eerste arrestatie

Op 17 oktober 2003 werd Azzouz met vier anderen aangehouden met als aanklacht het voorbereiden van een aanslag. Bij een huiszoeking werden kunstmest en zoutzuur aangetroffen, stoffen waarmee explosieven zouden kunnen worden gemaakt. Uit AIVD-onderzoek zou zijn gebleken dat twee van hen in Pakistan waren geweest en daar in een trainingskamp verbleven. Kort daarop werden Azzouz en de vier anderen weer vrijgelaten en niet verder vervolgd wegens gebrek aan bewijs. Tot een proces kwam het dus niet.

Tweede arrestatie en eerste proces

Op 30 juni 2004 werd Samir A opnieuw gearresteerd nadat in de supermarkt in Rotterdam waar hij werkte een roofoverval plaats vond. Hij zou volgens het Openbaar Ministerie de daders geholpen hebben binnen te komen en met hen samenwerken.
Na zijn arrestatie doorzocht de politie zijn huis. Bij de doorzoeking van zijn huis vond de politie onder meer zelfgetekende en van internet gedownloade plattegronden van diverse strategische gebouwen in Nederland. Ook vond de politie twee patroonhouders voor automatische wapens en een flesje gevuld met chemische stoffen en voorzien van bedrading.
Na de huiszoeking werd hij niet alleen aangeklaagd voor de overval maar ook voor het beramen van aanslagen met een terroristisch oogmerk op onder andere Schiphol, de Tweede Kamer, de kerncentrale van Borssele, het hoofdkantoor van de AIVD in Leidschendam en het ministerie van Defensie.

Uitspraak eerste proces

Het Openbaar Ministerie (OM) eiste tegen Samir A 7 jaar celstraf en intrekking van zijn kiesrecht. De rechtbank sprak hem echter vrij van het beramen van aanslagen, vanwege gebrek aan bewijs. Wel werd hij tot drie maanden gevangenisstraf wegens verboden wapenbezit veroordeeld. Ook zijn hulp bij de overval op de supermarkt achtte de rechtbank niet bewezen.
Het Openbaar Ministerie ging na de uitspraak in hoger beroep, maar op 18 november 2005 werd hij door het Gerechtshof in Den Haag vrijgesproken. Het hof achtte wel bewezen dat hij terroristische intenties had, maar hij werd vrijgesproken van voorbereidingshandelingen vanwege gebrek aan bewijs.
Zoals bekend is hij tenslotte in het Piranha-proces veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf
Eveneens werd hij in verband gebracht met de zogenoemde Hofstadgroep, maar bewijzen voor een veroordeling ontbraken

C Positieve aspecten rechtbankproces

Alvorens mij te richten op de bewijslast en enkele tegenstrijdigheden in de redenering van de rechtbank, wil ik nadrukkelijk mijn waardering uitspreken voor het feit, dat de rechtbank zich in een aantal opzichten heeft ingespannen voor de verdediging van de fundamentele rechten van de verdachten.
Bij dezen belicht ik in het kort de volgende punten:

1 De eis tot teruggave dossiers aan de verdachten
2 De weigering tot toelating van de AIVD-ambtsberichten tot de bewijsvoering, vanwege gebrek aan toetsingsmogelijkheden betr de waarheidsvinding [wijs erop, dat hiervan ook sprake was bij de Hofstad-vonnissen]
3 Het uitsluiten van bewijs betr de verklaring van een in Marokko gedetineerde terreurverdachte
4 Het uitsluiten van de verklaringen van het echtpaar B, ''kroongetuigen'' in het proces, vanwege aperte onbetrouwbaarheid

1 Bij hun overbrenging naar de EBI Vught hadden de verdachten geen inzage meer tot hun dossiers, waardoor noch zij, noch hun advocaten zich op de rechtszaak konden voorbereiden
De rechtbank gelastte echter het onmiddellijk verstrekken van de dossiers aan de verdachte en weigerde zolang de zaak verder te behandelen.
2 Evenals in het Hofstadproces heeft de rechtbank de AIVD-ambtsberichten uitgesloten van de bewijsvoering, aangezien een en ander niet nader door de rechtbank kon worden getoetst en de betreffende AIVD-functionarissen zich bleven beroepen op hun recht op geheimhouding.
3 Voor de toetsing van de betrouwbaarheid van een aan de Marokkaanse politie afgegeven verklaring van een terreurverdachte in de Piranha-zaak waren officieren van Justitie, verdediging en rechter-commissaris naar Marokko afgereisd. Aldaar aangekomen echter werd aan de verdediging geen toestemming gegeven bij het verhoor aanwezig te zijn en kreeg de rechter-commissaris geen toestemming de voorbereide vragen te stellen. Hierdoor werd de verklaring niet meer meegenomen in het proces
4 Vanwege de door de rechtbank terecht genoemde onbetrouwbaarheid van de kroongetuigen, het echtpaar B, dat bovendien eveneens tegenstrijdige verklaringen had afgelegd, werd door de rechtbank besloten, hun getuigenis alleen te aanvaarden als bewijs, wanneer er sprake was van overeenkomend steunbewijs uit een andere bron.

D Discrepantie tussen de door de rechtbank toegewezen eis en het niet-bewezen aspect van een terroristische organisatie

Alvorens enkele aspecten van de bewijsvoering onder de loep te willen nemen springt bij mij in het oog de discrepantie tussen het door de rechtbank gewezen vonnis betreffende de voorbereidingshandelingen tav het plegen van een of meerdere aanslagen van vier verdachten en het feit, dat er volgens de rechtbank geen sprake zou zijn van het bestaan van een terroristische organisatie.
Voor het al dan niet bestaan van een terroristische organisatie verwijst de rechtbank naar het Hofstad-vonnis, waarbij de bestempeling van ''de Hofstad-groep'' tot terroristische organisatie was gebaseerd op het volgens de rechtbank geregeld geachte karakter van de zogenaamde ''huiskamerbijeenkomsten''.
Hiervan zou in de Piranha-zaak tussen de verdachten geen sprake zijn, aangezien de onderlinge contacten '' te weinig, te divers en te weinig verbonden'' [ik citeer de rechtbank[ zouden zijn. In deze redenatie is echter een grote tegenstrijdigheid. Weliswaar heeft deze rechtbank het oordeel van de rechtbank in het Hofstad-proces overgenomen, dat er daar sprake was van een ''criminele en terroristische'' organisatie, maar zij verliest uit het oog, dat geen van de zogenaamde ''Hofstad-leden'' zijn veroordeeld vanwege voorbereidingshandelingen tot het plegen van een aanslag.

In de Piranha-zaak echter zijn tenminste vier van de zes verdachten niet alleen veroordeeld vanwege voorbereidingshandelingen tot een of meer terroristische aanslagen, maar daarenboven betreffende aanslagen op dezelfde ''doelen'', namelijk bepaalde politici en het gebouw van de AIVD.
Het is mi oneigenlijk, enerzijds verdachten te veroordelen voor dezelfde categorie aanslagen en anderzijds te stellen, dat hier geen sprake zou zijn van een organisatie. Aangezien de rechtbank er echter niet in is geslaagd, deze verdachten, die gefocust zouden zijn op dezelfde aanslagen, als organisatie aan te merken, zet dat mi vraagtekens bij de bewezenverklaring van de te plegen aanslag.
Mi is het onmogelijk, vanuit een ''divers en te weinig verbonden'' samenwerkingsverband te komen tot een logistieke voorbereiding voor dergelijke grootschalige aanslagen. Bovendien spreekt de rechtbank zichzelf tegen, aangezien zij wel in haar vonnis focust op de binnen de groep roulerende wapens. Hiervan zou geen sprake kunnen zijn bij een diffuus samenwerkingsverband zonder veel onderlinge verbondenheid

E De Bewijslast

1 Omstreden telefoongesprek

Reeds heb ik gesteld, de door de rechtbank aangevoerde bewijslast niet alleen uiterst mager, maar in hoge mate ongeloofwaardig te achten. Een voorbeeld hiervan is een tussen een van de verdachten en een derde [niet-verdachte] gevoerd telefoongesprek, waaruit volgens de rechtbank terroristische intenties of sterker nog, het voornemen tot het plegen van een aanslag zouden zijn af te leiden. Door verdachte wordt tijdens het telefoongesprek opgemerkt, dat er ''nog een soep te koken staat, waarvan men achterover zal vallen''. Het betreffende telefooncontact reageert vervolgens met de opmerking ''nog niets in het nieuws te hebben gezien''.
Niet alleen is het evident, dat dergelijke opmerkingen ook in niet serieuze zin kunnen worden geïnterpreteerd, daarenboven is het evident, dat, wanneer een dergelijk gevoerd telefoongesprek op geen enkele wijze kan onderbouwd met aantoonbare feiten of handelingen op dat moment, waaruit voorbereidingshandelingen tot een aanslag zouden blijken, een en ander allerminst als bewijsmateriaal kan worden aangevoerd.
De rechtbank concludeert uit dit gesprek echter o.a. het volgende:
''In het licht van deze gesprekken en het gegeven dat [verdachte] al enkele jaren terroristische idealen en doelen nastreeft is de betekenis, die [verdachte] hieraan gegeven heeft - namelijk het van huis weglopen van [verdachte] en het daarop volgende huwelijk met [verdachte] - volstrekt ongeloofwaardig. Hier kan niet anders dan sprake zijn van een op handen zijnde terroristische aanslag of daarmee gelijk te stellen daad van terroristische aard. ''

Onthullender is in dezen echter nog het feit, dat de rechtbank haar bewijsstelling van een ''op handen zijnde aanslag'' kennelijk baseert op het feit, dat de betreffende verdachte ''terroristische idealen'' heeft. Zonder een daadwerkelijk en empirisch bewijs, en slechts gebaseerd op dergelijke telefoongesprekken, acht ik een bewijslast uiterst gevaarlijk.

2 Videotestament Samir A

Een ander volgens de rechtbank belangrijk bewijsaspect voor de veroordeelde voorbereidingshandelingen tot het plegen van terroristische aanslagen is het zogenaamde ''videotestament'' van Samir A.
Een ander door de rechtbank als mi zeer dubieus aan te voeren bewijsmateriaal is het zogenoemde videotestament van Samir A
Hoewel er volgens de interpretatie van de rechtbank sprake van is, dat dit zogenoemde ''videotestament'' zou refereren aan ''het plegen van misdrijven, die erop gericht zijn de bevolking vrees aan te jagen en de Nederlandse rechtsorde te vernietigen'' [citaat rechtbankvonnis], blijkt uit zorgvuldige lezing van de politievertaling mi een andere, door de rechtbank genegeerde, interpretatie.
De zogenoemde videoboodschap vangt aan met enkele los van elkaar staande Korancitaten en refereert in de vervolgboodschap op onmiskenbare wijze aan zowel het Brits-Amerikaanse politiek-militaire optreden in o.a. Irak als aan de in Guantanamo Bay en Abu Graibh begane mensenrechtenschendingen.

Naar mijn mening verraadt zijn eveneens negatief geïnterpreteerde emotionaliteit zijn betrokkenheid met de Iraakse burgerbevolking en de betreffende gevangenen.
Betreffende zijn '' boodschap tot het Nederlandse volk'' is er mi geen sprake van een willen omverwerpen van de Nederlandse rechtsorde, maar een onverbloemde kritiek voor de door de Nederlandse regering gegeven politieke en militaire steun aan het Brits-Amerikaanse politiek-militaire optreden .

Evenmin deel ik de mening van de rechtbank, dat Samir A met deze ''videoboodschap'' een terreuraanslag zou willen aankondigen of ''de kijker de terreur te laten voelen'' [citaat rechtbank]. Immers, daarvan zou naar mijn mening sprake van zijn, wanneer deze ''boodschap'' verspreid zou zijn via Internet of andere communicatiekanalen
Hiervan is echter geen sprake, aangezien deze in handen van de AIVD is gespeeld en het deze dienst is geweest, die een en ander aan de rechtbank heeft overgedragen.

Wel dient vermeld te worden, dat er in complimenteuze zin uitingen werden gedaan tav Osama Bin Laden en dat de Nederlandse bevolking kennelijk door Samir A als ''strijders'' werden beschouwd vanwege het kiezen van een Nederlandse regering, die het Amerikaanse politiek-militaire optreden in de wereld steunt.

Deze twee laatste uitingen wijzen mi zeker op terroristische intenties, maar ik acht het in alle opzichten onacceptabel, dat een dergelijke al of niet serieus te nemen ''boodschap'' [Samir A heeft later verklaard, dat een en ander niet als videotestament beschouwd diende te worden] als bewijsmateriaal voor voorbereidingshandelingen tot het plegen van een of meer terroristische acties kan worden aangemerkt.

Nog los echter van de al dan niet als juist geïnterpreteerde rechtbankopvatting tav de inhoudelijke kant van het ''videotestament'' is het mi oneigenlijk een dergelijk document, waarbij verbaal uiting wordt gegeven aan bepaalde opvattingen en sympathieën, zonder daadwerkelijk ondersteunend bewijs, waaruit concreet voorbereidingshandelingen blijken, als een van de voornaamste bewijsaspecten mee te laten wegen. Heel duidelijk is aan de motivatie en interpretatie van de rechtbank van het betreffende videotestament te constateren, dat de rechtbank niet zozeer is uitgegaan van feitelijkheden en concreet bewijsmateriaal, maar eigen opvattingen en interpretatie.

Ik citeer een deel van de rechtbankopvatting tav het betr videotestament:

''Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank nog eens onderstreept door het bij [verdachte] gevonden videotestament. Hierin wordt gerefereerd aan het plegen van misdrijven die erop gericht zijn de bevolking vrees aan te jagen en de Nederlandse rechtsorde te vernietigen."

De rechtbank neemt aan dat deze videoboodschap tot stand is gekomen na 1 oktober 2005. Op de in beslag genomen camera staan immers - voor het videotestament - afbeeldingen van het op 1 oktober 2005 gehouden besnijdenisfeest van de zoon van [verdachte].
Deze videoboodschap is - naar het oordeel van de rechtbank - niet anders op te vatten dan een openbaarmaking aan ouders en naasten en aan het Nederlandse volk, nadat [verdachte] het martelaarschap heeft bereikt door een terroristische aanslag, zoals een explosie met vele doden (te denken is in de eerste plaats aan het AIVD-gebouw) dan wel door een andere, vergelijkbare, daad zoals een moord op één of meer bekende politieke figuren. Dergelijke daden zijn te beschouwen als terroristische bedreigingen van de Nederlandse democratische instellingen. Los daarvan is alleen de videoboodschap van een dergelijke inhoud, dat alleen al die boodschap toereikend is om de kijker de terreur te laten voelen.''

3 Het toelaten door de rechtbank van een omstreden gesprek tussen Soumya S en haar zuster, het zogenaamde ''apothekersgesprek''.

Eveneens acht ik het zeer dubieus, dat de rechtbank een omtreden gesprek van verdachte Soumaya S met haar zus, het zogenaamde 'apothekersgesprek'' tot het bewijs heeft toegelaten.
In dit gesprek zou Soumaya S met grote aandrang naar persoonsgegevens van een aantal politici hebben gevraagd, o.a. naar gegevens betreffende Hirsi Ali.

De verdediging echter voert aan dat niet alleen uit dit door de AIVD ter beschikking gestelde gesprek delen zouden zijn weggelaten, waardoor een en ander niet in de juiste context kan worden geïnterpreteerd, maar dat tevens een aantal andere gesprekken, die dit telefoongesprek in een ander licht zouden doen zien, niet door de AIVD zijn overgedragen.
In de eerste plaats acht ik het verbazingwekkend, dat de rechtbank stelt uit de letterlijke uitwerking van de gesprekken ''de indruk te hebben'', dat het gesprek wel in zijn geheel is weergegeven.

Naar mijn mening dient een rechtbank zich niet te baseren op een ''indruk'' maar de beschikbare feiten op wettige en overtuiigende wijze toetsen

Dat is hier echter niet gebeurd

Verder baseert de rechtbank zich erop, dat er, gebaseerd op het AIVD-ambsbericht dd 18-10-2006 wel door de AIVD wordt gesteld, dat er sprake is van een volledige weergave van het betreffende telefoongesprek. Aangezien echter de AIVD-betrouwbaarheid in het geding is en de AIVD in dezen zelf partij is, acht ik het uiterst dubieus, dat de rechtbank zich op deze verklaring kritiekloos baseert.

Zelf geeft de rechtbank tav de niet door de AIVD geleverde andere gesprekken toe, dat het ''beter was geweest'' als een en ander wel was geschied.

Ik citeer de rechtbankopmerking:

''Met betrekking tot het aangevoerde denatureren, merkt de rechtbank allereerst op dat het voor een completer beeld van de gevoerde (tele)communicatie wellicht van nut zou zijn geweest, om ook over andere opgenomen, niet verstrekte telefoongesprekken te kunnen beschikken. Een daartoe strekkend verzoek dat via de officieren van justitie gedurende het onderzoek ter terechtzitting (alsnog) is gedaan, is door de AIVD - met een beroep op de WIV 2002 - inhoudelijk onbeantwoord gebleven.''

Ik ben van mening, dat wanneer er sprake is van een dergelijke oncontroleerbaarheid van bronnen, het betreffende telefoongesprek zou moeten worden uitgesloten van bewijs, met name vanwege het voor verdachte belastende karakter

4 Gecodeerde lijst van politici

Een ander door de rechtbank aangemerkt bewijs is tussen de papieren van een van de verdachten aangetroffen ''gecodeerd briefje met namen van vier politici''
Echter, naar mijn mening valt uit het bestaan van een dergelijk briefje, ook niet gecombineerd met de andere door de rechtbank aangehaalde punten, dat er een voornemen bestond, een aanslag op hen te plegen.

Een mogelijke ondersteuning voor deze opvatting is bovendien, dat een van de genoemde politici de heer Marijnissen, fractieleider van de SP is. Gezien de zeer kritische opvattingen van de S(ocialistische) P(artij) tav zowel de verscherpte terreurwetgeving in Nederland, alsmede de kritiek op het Brits-Amerikaanse politiek-militaire optreden in de wereld, met name Irak en Afghanistan, acht ik het buitengewoon onwaarschijnlijk, dat verdachten van een zoals door mij beschreven kritische houding tav de internationale politiek, een aanslag op hem zouden willen plegen.

5 Het wapenbezit en de gasmaskers

De rechtbank stelt, dat er drie zware wapens bij verdachten zijn aangetroffen en enkele gasmaskers. Niet alleen is genendele aantoonbaar, dat daarmee een terroristische aanslag zou worden voorbereid [men kan om meer motieven wapens in zijn bezit hebben], daarenboven is het zeer onwaarschijnlijk, dat met dergelijke voor het doel zeer beperkte wapens een aanslag gepleegd zou kunnen worden op zowel het AIVD gebouw alsmede een aantal politici.

Evenzeer lijkt het mij niet zinnig, de opvatting van de rechtbank te ondersteunen, dat verdachten weliswaar voorbereidingshandelingen tot dergelijke grootschalige aanslagen planden, maar daartoe geen organisatie zouden vormen en een dergelijk diffuus samenwerkingsverband zouden hebben.

Bij dezen heb ik getracht, enkele aspecten te lichten uit de door de rechtbank aangevoerde bewijsvorming. Ik pretendeer daarin genendele uitputtend te zijn geweest, maar heb slechts enkele door de rechtbank expliciet belichte aspecten naar voren willen halen, om aan te tonen, hoe mager de bewijslast naar mijn mening voor een veroordeling is.

Ik deel dan ook de mening van de verdediging, dat verdachten slechts verboden wapenbezit kon worden aangerekend. Er zijn nergens concrete bewijzen aangetroffen, die met uitsluiting van andere opties, slechts konden leiden tot een veroordeling betreffende terroristische voorbereidingshandelingen.

Juist bij dergelijke ernstige misdrijven dient een rechtbank bijzonder alert te zijn op het leveren van wettige en overtuigende bewijzen. Iedere verdachte, ongeacht de tenlastelegging, heeft het recht op een gedegen bewijsvoering en een zorgvuldige behandeling van zijn of haar zaak.

(Uitpers, nr. 82, 8ste jg., januari 2007)


Bronnen:

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=AZ3589

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=AU6181

http://www.novatv.nl/index.cfm?ln=nl&fuseaction=artikelen.details&achtergrond_id=8886

http://nl.wikipedia.org/wiki/Samir_Azzouz

http://www.novatv.nl/index.cfm?ln=nl&fuseaction=artikelen.details&achtergrond_id=523

http://nl.wikipedia.org/wiki/Piranhazaak

http://www.elsevier.nl/nieuws/nederland/artikel/asp/artnr/123230/index.html

http://www.parool.nl/nieuws/2006/DEC/02/ams1.html




Bron: Eigen artikel: Zie Uitpers, januarinummer