Amerikaanse spionnen in staat van oorlog

Za 11 Februari 2006 13:01 | Truthseeker | 3494 keer bekeken | 0 reacties | 0 x aanbevolen | Artikel voorlezen

Deze week hield de Amerikaanse Senaat hoorzittingen over het afluisterprogramma in de VS dat in december vorig jaar aan het licht kwam. Met toestemming van president Bush bleek het Nationale Veiligheidsagentschap (NSA) honderden burgers in de VS zelf te bespioneren, wat velen zien als een schending van een van de grondrechten.Maar deze affaire is slechts een onderdeel van een veel grotere omwenteling binnen de inlichtingendiensten, tijdens de regering Bush. Een omwenteling die met name in het geval van de CIA voor cruciale fouten heeft gezorgd.

WASHINGTON - Het Witte Huis heeft het niet meer zo op journalisten. Het afgelopen jaar hebben die de regering in grote problemen gebracht door onthullingen over geheime CIA-vluchten met gevangenen en over geheime CIA-kampen waar de verdachten met omstreden methodes worden ondervraagd. Eind vorig jaar brachten ze ook nog eens aan het licht dat honderden - en mogelijk duizenden - Amerikaanse burgers door de inlichtingendienst NSA (National Security Agency) buiten de normale regelgeving om worden bespioneerd. Toen bleek dat een van de auteurs van het artikel over dit afluisterprogramma, James Risen, ook nog een boek zou uitbrengen over de praktijken van de inlichtingendiensten in de afgelopen jaren, probeerde de regering publicatie van dat boek zelfs te verhinderen. President Bush noemde het publiceren van deze informatie onverantwoordelijk en er is een onderzoek gestart naar wie de bronnen van Risen zijn geweest. Een letterlijk belangwekkend boek dus - in ieder geval voor het Amerikaanse ministerie van Justitie. De Nederlandse uitgave die inmiddels is verschenen onder de titel 'Staat van oorlog', belooft op de achterzijde een 'explosieve reeks' onthullingen.

Breuk
James Risen is geen onbekende met het wereldje van agenten en spionnen. Hij heeft veel contacten in de schimmige wereld van de inlichtingendiensten, die als anonieme bronnen de basis voor zijn boek zijn.

De centrale gedachte in het boek van Risen is dat de regering Bush na de aanslagen in september 2001 heeft gebroken met de traditionele, gebalanceerde en centristische buitenlandse politiek. Die was vooral pragmatisch en besluitvorming verliep langzaam, wat ruimte bood voor reflectie. Na september 2001 was dat voorbij. De politiek werd radicaler, meer ideologisch en besluiten werden veel sneller genomen en doorgevoerd - dit alles in het licht van de oorlog tegen het terrorisme die president Bush na de aanslagen afgekondigde.

Dat had ook z'n effect op de inlichtingendiensten. In plaats van grondige rapporten over de veranderingen in een land, wilde de regering snelle adviezen over voorgenomen operaties. Daarbij kwam dat er tijdens de twee ambtsperiodes van Clinton flink was bezuinigd op met name de CIA. Veel ervaring was daardoor verloren gegaan en over sommige landen, waaronder Irak en Saudi-Arabië, was praktisch geen onafhankelijke informatie voorhanden. Wel had de CIA al enige jaren Osama bin Laden in het oog en probeerde hem ook sinds de aanslagen op Amerikaanse ambassades in Afrika in handen te krijgen. De ontoegankelijkheid van Afghanistan voor de Amerikaanse inlichtingendienst en het vrijwel totale gebrek aan samenwerking van de Saudische veiligheidsdiensten waar het om Bin Laden ging, zorgden er echter voor dat de CIA weinig tegen de al-Qaedaleider kon beginnen.

De situatie die Risen schildert van de CIA aan het begin van de regering Bush komt overeen met het rapport dat de nationale onderzoekscommissie voor terrorisme onder leiding van Paul Bremer in 2000 aan president Clinton had uitgebracht. Er was een jaar voor de aanslagen in New York en Washington een groot tekort aan goede informatie over al Qaeda. Maar de CIA waarschuwde wel dat er rekening moest worden gehouden met een zeer zware aanslag, 'ter grootte van Pearl Harbour', zoals de commissie Bremer het samenvatte.

Hetzelfde gebrek aan inlichtingen gold voor Irak, waar Amerikaanse en Britse vliegtuigen al jarenlang met enige regelmaat aanvallen uitvoerden op raket- en radarinstallaties bij conflicten over het handhaven van de no-fly zones. Nadat de VN-inspecteurs in 1998 door Saddam Hussein het land waren uitgezet, waren de VS wat het bewind en de bedoelingen van deze dictator betreft blind geraakt.

Risen gaat aan deze zaken voorbij. Hij richt zijn pijlen op de ontwikkelingen binnen de inlichtingenwereld na september 2001. En daar is het voor een kritische onderzoeker prijsschieten. Het gekonkel, de machtsspelletjes, de fouten, het is een pijnlijke vivisectie van de Amerikaanse inlichtingenwereld die vandaag de dag nog volop betrokken is bij wat in 2001 en volgende jaren in gang is gezet - en waar de afgelopen maanden en ook deze week zoveel over te doen is geweest.

Afluisteren
Om bij de verhoren in de Senaat te beginnen, is daar de afluisteraffaire rond de NSA. In de Amerikaanse wetgeving is de vrijheid van de individuele burger een zeer belangrijk uitgangspunt. Afluisteren van personen is slechts toegestaan na toestemming van een speciale rechtbank en werd vooral uitgevoerd door de FBI. De grootste inlichtingendienst, de NSA, volgde buitenlandse telefoongesprekken, e-mails en andere vormen van telecommunicatie om eventuele terroristische groeperingen bijtijds te ontdekken. Dit programma, onder de naam Echelon, heeft al onder president Clinton tot verhitte discussie tussen de VS en Europa geleid. Het elektronische systeem wordt geactiveerd door verdachte woordcombinaties of berichten. Als u bijvoorbeeld met een familielid in Canada zou bellen of mailen over 'de onvoorziene dood van de president van de mannenvereniging, die een grote aanslag betekent op de uitvoering van de plannen om in kleinere studiecellen bijeen te komen', dan is de kans groot dat een van de computers van Echelon een en ander vastlegt om te kunnen analyseren wat u met de president van plan bent.

Veel internationale telecommunicatie verloopt via servers in de VS, wat de grenzen tussen buitenlandse en Amerikaanse communicatie doet vervagen. De grote capaciteit van de NSA om communicatie te volgen, was na september 2001 dan ook te aantrekkelijk voor het Witte Huis om deze ongebruikt te laten. Bovendien had president Bush na de aanslagen uitgebreide bevoegdheden gekregen om maatregelen ter verdediging van de VS te nemen. Die bevoegdheden zette de president om in een besluit door de NSA toe te staan honderden verdachte burgers te bespieden zonder toestemming van de speciale rechtbank hiervoor. Wel werden de voorzitters van de Republikeinse en Democratische fracties in het Congres op de hoogte gebracht.

De sterke traditie dat de overheid zich niet te veel dient in te laten met het privé-leven van de burgers, verklaart de ophef in de VS bij het bekend worden van dit programma door het artikel en het boek van Risen. De president wordt beschuldigd van machtsmisbruik en optreden buiten de wet. Maar Bush verdedigt zijn optreden met vuur en verwijst naar de uitgebreide mogelijkheden die hij heeft gekregen. De hoorzittingen in de Senaat gaan nu over de vraag, of dit programma inderdaad binnen die bevoegdheden valt.

Treurspel
Het grootste gedeelte van het boek van Risen gaat echter over de gang van zaken binnen de CIA. En dat is een waar treurspel. Het is duidelijk dat Risen zijn beste bronnen binnen deze inlichtingendienst heeft. Bovendien zijn binnen de CIA veel gefrustreerde ervaren medewerkers te vinden die hun zorgvuldige handelwijze gedwarsboomd zien door de grote nadruk op snelle resultaten. Nog erger was de neiging van de regering om alleen die resultaten mee te nemen in de besluitvorming, die alleen overeenkwam met het kennelijk voorgenomen besluit om Irak aan te vallen. Deze kritiek werd gisteren nog weer geuit door het voormalige hoofd van de CIA voor het Midden-Oosten, Paul R. Pillar.

Deze handelwijze bracht ondoordachte plannen met zich mee. Waarschuwingen tegen de mogelijke gevolgen daarvan bleken na 2001 erg ongezond te zijn voor de carrière van de klokkenluider. Risen gebruikt in zijn boek termen als schurkachtig, corrupt en verouderd als hij begint aan een reeks voorbeelden van CIA-operaties die hun doel volledig misten. En dat is nog maar het begin. De reeks discutabele operaties behelsden al snel na september 2001 ook het stevig ondervragen van gevangenen, inclusief hun vervoer naar geheime locaties of andere landen. Onder het CIA-personeel zorgde dit voor onrust, hier waren ze tenslotte niet voor opgeleid. Bovendien, wat is stevig ondervragen en wat is martelen. Volgens Risen werd als uitgangspunt gekozen voor de opleiding van Special Forces. In die opleiding zit een onderdeel waarin de militairen worden getraind om harde ondervragingstechnieken te doorstaan. De daarin gebruikte technieken, die niet tot verwondingen of de dood leiden, werden gebruikt als richtlijn.

De vraag is, of president Bush van dit alles wist. Volgens Risen is het waarschijnlijk dat de president werd afgeschermd van informatie over deze praktijken. De lijn liep tot Rumsfeld en vice-president Cheney.

Kwade genius
Nog meer dan op de fouten in het veld richt Risen zijn vizier op dit duo, de Amerikaanse minister van Defensie Ronald Rumsfeld als de kwade genius met vice-president Dick Cheney aan zijn zijde. Zij ondermijnden de machtsverhouding tussen de militairen en de inlichtingendienst.

De CIA is in 1947 door de regering Truman in het leven geroepen. Er bestonden al militaire inlichtingendiensten, maar de CIA zou als inlichtingendienst voor het hele land onafhankelijk moeten zijn van het leger. Dat betekende meteen een belangrijk controlemiddel op de macht van de militairen - de inlichtingendienst zou zo de informatie niet inkleuren naar de wens van de generaals. Minister Rumsfeld wist echter stap voor stap de CIA onder controle te krijgen, zover dat zelfs de dagelijkse briefings voor de president werden aangepast volgens zijn opvattingen. In de opmaat naar de inval in Irak zou dit doorslaggevend blijken.

Atoombom
Irak was bij het aantreden van president Bush in januari 2001 bepaald geen bevriende natie van de VS. Er was een sterk vermoeden dat Saddam Hussein, nadat hij in 1998 de VN-inspecteurs het land had uitgegooid, op volle kracht bezig was met het vervaardigen van massavernietigingswapens. Dat was niet nieuw; na de eerste Golfoorlog begin jaren negentig waren de VN-inspecteurs geschrokken van wat ze allemaal hadden gevonden. Irak bleek in de tweede helft van de jaren tachtig dicht bij de begeerde atoombom te zijn gekomen.

Daarnaast bestond er ook het vermoeden dat Irak weer werkte aan chemische wapens - die het eerder had gebruikt tegen de Koerden in Noord-Irak.

Maar de CIA had geen manieren om iets van dit alles te weten te komen. Pogingen agenten te werven in of voor Irak liepen op niets uit. Er was wel indirecte informatie, die via ballingen en overlopers beschikbaar kwam. Met name Achmed Chalabi, leider van het INC, voorzag via overlopers de Amerikaanse regering van gegevens die er op duidden dat Saddam weer aan massavernietigingswapens werkte. Chalabi werd echter gewantrouwd door de ervaren medewerkers van de CIA, maar door Rumsfeld en Cheney werd zware druk uitgeoefend om zijn informatie wel degelijk serieus te nemen. Twijfels werden uit de rapporten geschrapt.

De assistent-directeur van de CIA, Charlie Allen, kwam uiteindelijk met een plan informatie te verzamelen via naar het Westen gevluchte familieleden van Iraakse wetenschappers die aan het wapenprogramma van Saddam werkten. Dit programma werd bijzonder succesvol; van ongeveer dertig van de direct bij de programma's betrokken wetenschappers werd door de familieleden informatie verzameld.

De uitkomsten waren eensluidend: Irak had geen wapenprogramma meer. De eerste Golfoorlog en de daaropvolgende inspecties van de VN hadden het Iraakse arsenaal en het onderzoek zo grondig vernietigd, dat Irak het voorlopig had opgegeven (hoewel tegenover Saddam de schijn nog enige tijd was opgehouden). Maar de CIA-leiding weigerde deze uitkomsten te geloven en de rapporten verdwenen in de bekende lades die nooit meer opengaan.

Wel hechtte de CIA-top en de regering geloof aan een overloper die bekend werd onder de codenaam Curveball (effectbal). Deze bron vertelde over mobiele laboratoria voor de vervaardiging van chemische wapens. De presentatie van minister Colin Powell in de Veiligheidsraad in februari 2003 zou zelfs vrijwel geheel gebaseerd zijn op het getuigenis van deze informant. De CIA had de man zelf nooit gezien of gesproken, maar had de gegevens gekregen via de Duitse BND. Deze inlichtingendienst waarschuwde in 2003 dat de man wellicht toch onbetrouwbaar was en een drankprobleem had. Deze gang van zaken brengt Risen tot de conclusie dat de VS ten strijde trokken tegen Irak op basis van de woorden van een dronken fantast die door de BND al als onbetrouwbaar was gekenschetst. De CIA was zo verblind door de wens argumenten voor een aanval te leveren, dat er een tunnelvisie was ontstaan.

Eenzijdig
Maar zoals de CIA indertijd eenzijdig gericht was op de massavernietigingswapens in Irak, zo is Risen gericht op de invloed van Rumsfeld op de handelwijze binnen de CIA. Daardoor is er in zijn boek geen zicht op de bredere discussie die er in die tijd buiten de regering en de CIA wel degelijk was. Curveball was beslist niet de enige bron. Chalabi voorzag de bekende journaliste Judith Miller van de New York Times van een wel zeer ingevoerde informant, die tot in detail beschreef hoe hij in faciliteiten voor biologische en chemische wapens had gewerkt. De informatie van deze Saeed al Haideri was zo gedetailleerd dat de voormalige VN-wapeninspecteur Charles Duelfer verklaarde dat ,,wat hij beschrijft wel lijkt te kloppen. Alle locaties die hij noemt, waren in het verleden ook al betrokken bij de productie van raketten en chemische en biologische wapens''. Binnen de CIA werd Haideri's verhaal echter bijzonder gewantrouwd en dat wantrouwen werd naar buiten gebracht via oud-collega's als Ray McGovern, die nog contact met de dienst had.

Niet alleen in de VS kwamen er verhalen over Iraakse wapenprogramma's. Een maand na het aantreden van president Bush in januari 2001, verklaarde de Duitse BND dat Irak mogelijk binnen drie jaar over een kernwapen zou beschikken. Ook werkte Irak volgens de Duitsers aan nieuwe raketten en aan chemische wapens. Een deel van de Duitse informatie kwam via Curveball, maar de Duitse BND had ook nog steeds mensen 'in het veld'. De goede handelsbetrekkingen tussen Duitsland en Irak maakten dat mogelijk. Februari 2002 benadrukte de Duitse geheime dienst nog eens dat er bijzonder weinig tijd over was om het Iraakse nucleaire wapenprogramma te stoppen. Dit kwam overeen met informatie die de Britse documentairemaker en Irak-deskundige Gwynne Roberts via Iraakse bronnen had gekregen, compleet met gedetailleerde tekeningen van de basisprincipes van de Iraakse atoombom - uit de jaren tachtig, naar achteraf valt te concluderen. In november 2002 herhaalde BND-chef August Hanning nog eens nadrukkelijk dat Irak wel degelijk mobiele laboratoria voor biologische wapens bezat. Saddam zou in totaal zelfs over enige honderden tonnen aan chemische en biologische wapens beschikken.

Risen laat al deze zaken ongenoemd en richt zich uitsluitend op de dominante positie van Rumsfeld. Diens visie was bepalend voor wat er in de informatiepakketjes naar de president kwam te staan. Dit deel van zijn boek is op z'n minst onvolledig en eenzijdig. Bovendien zijn veel van de genoemde zaken niet zo geheim als de ondertitel doet vermoeden. Er was allang kritiek, ook voor de inval in Irak.

Dit neemt niet weg dat Risen door zijn anonieme bronnen binnen de CIA veel inzicht biedt in de interne machtsstrijd binnen de CIA en de regering in de aanloop naar de inval in Irak.

Opvallend genoeg prijst Risen president Bush herhaaldelijk wegens zijn inzet om democratie te bevorderen en te verspreiden. Jammer genoeg wordt dit streven zo zwaar gefrustreerd door de fouten in het regeringsbeleid, zeker waar dat het werk van de inlichtingendiensten betreft.

Naar aanleiding van James Risen, Staat van Oorlog. De geheime geschiedenis van de CIA en de regering-Bush Bert Bakker, 2006, 235 pag., 17,95 euro

 

Bron: Nederlands Dagblad