Integriteit.
Bij het lezen van het interview van Joost Oranje met Ayaan Hirsi Ali, ‘Ik daag Balkenende uit mijn Nederlanderschap in te trekken’ (NRC Handelsblad, Zaterdag &cetera, 17/18 november), moest ik onwillekeurig denken aan een column van René Diekstra uit 2005, ‘Vijandige BN’ers’. Daarin wijst hij op het feit dat tal van BN’ers in de media vervelende en ondermijnende dingen over een derde zeggen, die ze tegen die derde zelf niet zeggen. Dit is niet alleen één van de voornaamste bronnen van conflicten tussen mensen, maar ook een symptoom van psychologische onvolwassenheid of scherper gezegd, van gebrek aan persoonlijke integriteit. Het woord integriteit komt van twee latijnse woorden (‘in’ en ‘tangere’), die samen zoiets betekenen als niet aanraken, niet besmetten, niet bezoedelen. Een integer persoon bezoedelt of besmet anderen niet in psychologische en publieke zin. Die zegt dus niet opzettelijk dingen die bedoeld zijn om iemand in een kwaad daglicht te zetten of een negatief gevoel of oordeel over een persoon teweeg te brengen. Daarmee plaats je betrokkene namelijk en plein public voor een voldongen feit. De bezoedeling is er meteen, neemt vrijwel altijd epidemische proporties aan want er staan direct tal van vrijwilligers klaar om ‘m verder te verspreiden, en kan nooit helemaal ongedaan worden gemaakt.
Onderzoek laat zien dat tussen ‘dader’ en ‘slachtoffer’ op slag een zekere mate van vijandschap ontstaat, die vrijwel nooit meer goed komt, dus blijft wringen. Dat roept een vraag op. Hebben degenen die zich aan dit gedrag bezondigen sowieso een grotere dosis aan vijandigheid in plaats van vriendelijkheid of medemenselijkheid in hun persoonlijkheid dan anderen? Een klemmende vraag die om een antwoord roept, omdat we ons momenteel door nogal wat van dit soort figuren laten (mis-)leiden.